-
1 Kopf
〈m.; Kopf(e)s, Köpfe〉3 hoofd, kop ⇒ wil, zin7 hoofd, kop ⇒ titel, opschrift8 hoofd, kop ⇒ begin(stuk), boveneinde♦voorbeelden:sich die Köpfe heiß reden • heftig discussiërenKopf und Kragen riskieren • alles op het spel zetten〈 informeel〉 Kopf hoch! • kop op!die Menge stand Kopf an Kopf • je kon over de hoofden lopen〈informeel; schertsend〉 jemandem auf den Kopf spucken können • een stuk groter zijn dan iemand andersalles auf den Kopf stellen • (a) de hele zaak door elkaar halen; (b) de hele zaak verkeerd voorstellender Ruhm ist ihm in den Kopf gestiegen • de roem is hem naar het hoofd gestegenmit seinem Kopf für etwas einstehen • volledig voor iets instaanmit bloßem Kopf • blootshoofdspro Kopf • per persoon, per hoofd〈 figuurlijk〉 er ist seinen Eltern über den Kopf gewachsen • hij laat zich niks meer vertellen door zijn oudersbis über den Kopf in Schulden stecken • tot over de oren in de schulden stekenvon Kopf bis Fuß • van top tot teender Erfolg ist ihm zu Kopf gestiegen • het succes is hem naar het hoofd gestegen〈informeel; schertsend; figuurlijk〉 jemandem den Kopf zwischen die Ohren setzen • iemand op zijn nummer zettenKopf oder Zahl • kruis of munteinen kühlen Kopf bewahren • het hoofd koel houdenseinen Kopf aufsetzen • per se zijn zin willen hebbenseinen Kopf durchsetzen • zijn zin doordrijvendanach steht mir der Kopf nicht • daar heb ik geen zin in〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 etwas durch den Kopf gehen lassen • zijn gedachten over iets laten gaanim Kopf rechnen • uit het hoofd (uit)rekenen4 die Besatzung war 100 Köpfe stark • de bemanning telde, bestond uit 100 koppen -
2 thought
n. gedachte; idee; attentiethought1[ θo:t]1 gedachte♦voorbeelden:1 perish the thought! • ik moet er niet aan denken!be in someone's thoughts • in iemands gedachten zijnhave second thoughts • zich bedenken♦voorbeelden:after serious thought • na rijp beraad5 I had given up all thought of ever getting away from there • ik had alle hoop opgegeven er nog ooit vandaan te komen————————thought2→ think think/ -
3 meditativeness
n. het nadenken, het beschouwen, het mediteren; het bespiegelen -
4 rêverie
rêverie [revrie]〈v.〉1 dromerij ⇒ (het) dromen, mijmeringf1) dromerij, mijmering2) overpeinzing3) illusie -
5 cogitation
-
6 Bedenken
Bedenken〈o.; Bedenkens, Bedenken〉2 bedenking, twijfel, bezwaar♦voorbeelden:2 Bedenken haben, hegen • aarzelen, twijfelen, (zijn) bedenkingen hebbenich habe keine Bedenken • ik heb er geen bezwaar tegenohne Bedenken • zonder (enig) bezwaar -
7 mir raucht der Kopf
-
8 think it over
het overdenken, erover nadenken -
9 think
n. gedachten--------v. denken; nadenken; geloventhink11 gedachte♦voorbeelden:2 have a hard think about • diep/hard nadenken over————————think22 het verwachten ⇒ het vermoeden/in de gaten hebben♦voorbeelden:let me think • wacht eens (even)think for oneself • zelfstandig denken/oordelenthink to oneself • bij zichzelf denkenthink ahead to • (vooruit)denken aanthink aloud • hardop denken, zeggen wat men denktthink back to • terugdenken aanyes, I think so • ja, ik denk/geloof van welI don't think so, I think not • ik denk/geloof van nietthink twice • er (nog eens) goed over nadenkenthink about moving • er ernstig over denken om te verhuizenwhat are they thinking about? • waaraan denken ze?2 I thought as much • dat was te verwachten, ik vermoedde al zo iets〈slang; ironisch〉 you did a nice piece of work, I don't think • dat heb je (werkelijk) fantastisch gedaan (maar niet heus)→ think of think of/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 denken ⇒ vinden, geloven3 overwegen ⇒ (eraan/erover) denken, (half) van plan zijn, willen5 (in)zien ⇒ zich voorstellen, begrijpen6 verwachten ⇒ vermoeden, bedacht zijn op♦voorbeelden:1 think someone pretty • iemand knap/mooi vindenit is not thought proper • het hoort nietthink about/of • vinden/denken van, staan tegenover 〈 verklaring, beslissing, aanbod〉think out for oneself • voor zichzelf beslissen/bepalenshe thought away the whole afternoon • ze heeft de hele middag zitten (na)denkenthink out • overdenken, goed (na)denken overthink over • overdenken, in bedenking/overweging houdenone day to think the matter over • één dag bedenktijdthink through • doordenken, (goed) nadenken overthink up • bedenken, verzinnenand to think (that) • en dan te moeten bedenken datthink what you're doing • bedenk wat je doetI can't think now what her name was • haar naam wil me nu niet te binnen schietenthink nothing of something • iets niets bijzonders vinden, zijn hand voor iets niet omdraaienthink nothing of it • dat is niets/helemaal niet erg; geen dank, graag gedaan -
10 contemplate
v. beschouwen; (het) afwegen, (het) overwegen[ kontəmpleet]1 nadenken ⇒ peinzen, in gedachten verzonken zijnII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aan/beschouwen ⇒ contempleren, bezien2 nadenken over ⇒ overdenken, zich verdiepen in3 overwegen ⇒ zich bezinnen op, van plan zijn4 rekening houden met ⇒ verwachten, bedacht zijn op♦voorbeelden:3 did you contemplate going abroad? • had je plannen om naar het buitenland te gaan? -
11 aviser
aviser [aaviezee]1 nadenken (over) ⇒ overwegen, voorzien (in)♦voorbeelden:♦voorbeelden:¶ aviser qn. de qc. • iemand iets mededelen, iemand van iets op de hoogte stellen1 gewaarworden ⇒ ontdekken, (be)merken2 (het) wagen (om) ⇒ het in zijn hoofd halen (om), zich verstouten1. v1) nadenken (over), overwegen2. s'aviser (de)v1) ontdekken, bemerken -
12 chew
n. kauwen--------v. kauwenchew1[ tsjoe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 iets dat gekauwd wordt ⇒ (tabaks)pruim, snoepje♦voorbeelden:————————chew2〈 werkwoord〉1 kauwen ⇒ knauwen, pruimen♦voorbeelden:chew over something • iets besprekenchew over/(up)on something • nadenken over iets〈Amerikaans-Engels; informeel〉 don't get chewed up about it • zit daar nu niet over in, maak je daar nu niet druk over -
13 reflect
v. terugkaatsen; weerspiegelen; weergeven; nadenken; weerkaatsen[ riflekt]♦voorbeelden:1 he reflected that … • hij bedacht dat …→ reflect upon reflect upon/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:the sunlight was reflected from the water • het zonlicht werd teruggekaatst door het waterreflect credit (up)on • tot eer strekken van -
14 tête
tête [tet]〈v.〉1 hoofd ⇒ kop, gezicht5 kop ⇒ top, bovenkant, voorste gedeelte♦voorbeelden:1 avoir, être une tête à claques, à gifles • een irritant koppie, een rotkop hebbentête de mort • doodshoofd, doodskopune tête de six pieds de long • een lang gezicht, een gezicht als een oorwurmde la tête aux pieds • van top tot teenêtre la tête de Turc, servir de tête de Turc • het mikpunt, pispaaltje zijndonner tête baissée dans qc. • blindelings, zonder te kijken ergens op inlopen, tegenaan lopen; 〈 ook〉 er blindelings inlopenavoir une bonne tête • er betrouwbaar, intelligent uitzien, een sympathieke kop hebbence sont deux têtes sous un même bonnet • dat zijn twee handen op één buiktomber la tête la première • voorovervallenla tête renversée • met het hoofd naar achterensale tête • gemene kopcourir tête baissée • lopen zo snel als men kandonner sa tête à couper • zijn hoofd eronder durven verweddenen faire une tête • een lang gezicht zettenjeter qc. à la tête de qn. • iemand iets naar het hoofd slingeren, iemand iets verwijtenrompre la tête à qn. • iemand de oren van het hoofd schreeuwentourner la tête • het hoofd afwenden2 c'est, il a une tête en l'air, tête sans cervelle, tête de linotte, tête d'oiseau • hij is een leeghoofd, heeft de hersens van een garnaal, gedraagt zich als een kip zonder kopavoir une tête de cochon, de mule • koppig zijnêtre une tête de cochon, de lard, de mule, de pioche • een stijfkop zijnmettre la tête à l'envers à qn. • iemand het hoofd op hol brengentête brûlée • heethoofdavoir la tête chaude • een heethoofd, driftkop zijnavoir la tête fêlée • een beetje getikt zijnune forte tête • iemand met een eigen wil, dwarskopavoir la tête froide • koelbloedig zijn〈 informeel〉 une grosse tête • een knappe kop, superintelligent persoon〈 informeel〉 avoir une, la grosse tête • pretenties, praatjes hebben〈 informeel〉 petite tête! • domkop!, sufferd(je)!examiner, réfléchir à tête reposée • rustig, op z'n gemak bekijken, overdenkenavoir la tête solide • veel aan zijn hoofd kunnen hebbenavoir toute sa tête • bij zijn volle verstand zijnavoir la tête vide • niet (meer) kunnen nadenken, zich niets meer kunnen herinnerenavoir de la tête • een goed verstand hebbenavoir la tête à ce qu'on fait • zijn hoofd, zijn aandacht bij zijn werk hebbenavoir la tête près du bonnet • een heethoofd, driftkop zijncasser, fendre la tête à qn. • iemand op zijn zenuwen werken, irriterense casser la tête contre les murs • met zijn hoofd tegen de muur lopen, wanhopig zijnchercher dans sa tête • proberen zich iets te herinnerense creuser la tête • z'n hersens pijnigenéchauffer la tête • iemand nijdig, woedend makenn'en faire qu'à sa tête • precies doen waar men zin in heeftfourrer, mettre qc. dans la tête • iets in het hoofd prentense mettre dans la tête, en tête de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten omse mettre dans la tête, en tête que 〈+ aantonende wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten dat, zich inbeelden datidée qui passe par la tête de qn. • idee dat zomaar bij iemand opkomtperdre la tête • het hoofd, zijn verstand verliezen, gek wordenle vin lui tourne la tête • de wijn stijgt hem naar het hoofdtourner la tête à qn. • iemand het hoofd op hol brengenavoir la tête ailleurs • er met zijn gedachten niet bij zijn, afwezig zijn〈 spreekwoord〉 quand on n'a pas de tête, il faut avoir des jambes • wie zijn hoofd vergeet, moet zijn benen gebruikende tête • uit het hoofd, in gedachtenavoir une idée (de) derrière la tête • iets in zijn achterhoofd hebbense mettre à la tête, prendre la tête de • de leiding nemen overà la tête, en tête de • aan het hoofd, aan de leiding vanpar tête • per persoon, per mantête d'ail • knoflookbolletjetête d'épingle • speldenknoptête de ligne • kopstation, beginpunt van een lijntête du lit • hoofdeinde van het bedtête de pipe • pijpenkopvirer tête à queue • helemaal om zijn as draaien, een draai van 180 graden makenwagon de tête • voorste wagontête nucléaire • atoomkopmusique en tête • de muziek vooropcôté tête • kop(zijde), kruisavoir la tête sur les épaules • met beide benen op de grond staanmauvaise tête • dwarsligger, lastpostfaire la mauvaise tête • koppig zijn, dwars liggense cogner, se taper la tête contre les murs • wanhopig naar een oplossing zoekenne plus savoir où donner de la tête • niet meer weten waar te beginnen, overstelpt zijn met werkfaire la tête (à qn.) • mokken (tegen iemand), boos zijn (op iemand)se jeter à la tête de qn. • toenadering zoeken tot iemand, zich bij iemand opdringenlaver la tête à qn. • iemand een flinke uitbrander gevenmonter la tête à qn. • iemand tegen iemand opzettense monter la tête • zich ergens over opwinden, spoken ziense payer (doucement) la tête de qn. • iemand (stiekem) voor de gek houdenpiquer une tête • een duik nemen, duikenredresser, relever la tête • zijn zelfvertrouwen herwinnenrisquer, sauver sa tête • zijn leven wagen, het er levend van afbrengentenir tête • het hoofd bieden, standhoudenen avoir par-dessus la tête • er schoon genoeg van hebben, er de buik van vol hebbenf1) hoofd, kop2) gezicht3) leider4) kopbal5) top, bovenkant -
15 see
n. (aarts)bisschopszetel; (aarts)bisschopsdom--------v. zien; begrijpen; oppassen op; er zeker van zijn; begeleiden; ontmoetensee1[ sie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————see21 nadenken ⇒ bekijken, zien♦voorbeelden:1 let me see • wacht eens, even denken1 zien ⇒ kijken (naar), aankijken tegen2 zien ⇒ (het) begrijpen, (het) inzien3 toezien (op) ⇒ opletten, ervoor zorgen, zorgen voor♦voorbeelden:things seen • waargenomen dingen/zaken 〈 tegenover wat in de verbeelding bestaat〉worth seeing • de moeite waard, opmerkelijkI cannot see him doing it • ik zie het hem nog niet doengo and see! • ga dan/maar kijken!we shall see • we zullen wel zien, wie weetsee into a matter • een zaak onderzoeken〈 figuurlijk〉 see through someone/something • iemand/iets doorzien/doorhebbenas far as I can see • volgens mijI see • (o,) ik begrijp hetas I see it • volgens mij〈 informeel〉 see? • snap je?see about/after • zorgen voor, iets doen aan; onderzoekensee to it that • ervoor zorgen dat5 bezoeken ⇒ opzoeken, langs gaan bij7 meemaken ⇒ ervaren, getuige zijn van♦voorbeelden:3 see you (later)!, (I'll) be seeing you! • tot ziens!, tot kijk!I'd like to see more of you • ik zou je wel vaker willen ziensee a lot of someone • iemand veel/vaak zien/ontmoetensee the town • de stad bezichtigensee over/round a house • een huis bezichtigensee someone about something • iemand over iets raadplegen/advies vragensee the new year in • het nieuwe jaar inluidensee the old year out • het oude jaar uitluidensee someone in • iemand binnenlatensee someone off at the station • iemand uitwuiven op het stationsee someone out • iemand uitlatenI'll see you through • ik help je er wel doorheenhave enough money to see one through the month • genoeg geld hebben om de maand door te komensee someone to the door • iemand uitlatensee something out/through • iets tot het einde volhouden/doorzetten -
16 without
adv. zonder; buiten--------conj. zonder dat--------n. buiten, buitenste gedeelte--------prep. zonder; buitenwithout1♦voorbeelden:it is cold without • het is buiten koud————————without2〈 voorzetsel〉1 zonder♦voorbeelden:he spoke without enthusiasm • hij sprak zonder geestdrifthe cannot do without his paper • hij kan niet zonder zijn krantwithout a penny in her pocket • zonder een cent op zakshe left without a word • zij vertrok zonder een woord te zeggenwithout my knowing about it • zonder dat ik het wistit goes without saying • het hoeft geen betoogspeak without thinking • spreken zonder nadenken -
17 dur
〈m., v.〉2 (een) harde ⇒ (een) taaie, (een) onverzettelijke♦voorbeelden:verre de dur • glas sterkedrankcoucher sur la dure • op de grond slapenil a été élevé à la dure • hij heeft een Spartaanse opvoeding gehadc'est un dur de dur • het is een keiharde jongen〈 politiek〉 un dur • iemand van de harde lijn, een havik————————〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉1 hard2 hard ⇒ ongevoelig, streng3 moeilijk ⇒ hard, zwaar♦voorbeelden:pain dur • oudbakken broodviande dure • taai vleesle soleil tape dur • de zon brandt (fel)il m'est dur d'accepter cela • het valt me zwaar dat aan te nemen¶ sommeil dur • diepe, vaste slaap〈 informeel〉 être dur à cuire • taai, een taaie rakker zijn1. m1) hard, onverzettelijk persoon, taaie2) stevig materiaal, beton, ijzer2. adj1) hard2) ongevoelig, hard(vochtig)3) moeilijk, zwaar3. advhard [werken, nadenken] -
18 hard
adj. hard--------adv. met inspanning; naast-hard1[ ha:d]1 hard ⇒ vast(staand); krachtig; taai, robuust3 moeilijk ⇒ hard, lastig♦voorbeelden:hard currency • harde valutahard drink/liquor • sterkedrankhard drug • harddrugtake some hard knocks • harde klappen krijgen, het zwaar te verduren hebbena hard winter • een felle/strenge winterhard and fast rule/line • vaste regel, stalen weta hard case • een onverbeterlijk/moeilijk geval〈Amerikaans-Engels; informeel〉 hard sell • harde/agressieve verkoopmethodelearn something the hard way • door bittere ervaring lerenbe hard (up)on someone • onaardig/streng zijn tegen iemandshe gave him a hard time • hij kreeg het zwaar te verduren van haar(fall on) hard times • moeilijke tijden (beleven)hard to believe • moeilijk te gelovenhard of hearing • slechthorend, hardhorend¶ hard cash • baar geld, kende munthard feelings • wrok(gevoelens), rancuneno hard feelings? • even goede vrienden?hard luck/ 〈 Brits-Engels〉 lines • pech, tegenslagas hard as nails • ongevoelig, onverzoenlijkplay hard to get • moeilijk doen, zich ongenaakbaar opstellenhard by • vlakbijbe hard on something • iets vlug verslijten→ hard up hard up/II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 hard ⇒ ijverig, energiek♦voorbeelden:1 a hard drinker • een stevige/zware drinkera hard worker • een harde werker————————hard2〈 bijwoord〉1 hard ⇒ krachtig, inspannend, zwaar♦voorbeelden:be hard done by • te kort gedaan/benadeeld zijnlook hard • aandachtig kijkenthink hard • diep nadenkenbe hard on someone's heel(s)/trail • iemand op de hielen zittentraditions/old habits die hard • tradities/vaste gewoonten verdwijnen niet gauwtake something hard • iets zwaar opnemen, zwaar lijden onder iets -
19 überlegen
überlegen22 〈 scheepvaart〉slagzij maken, overliggen————————überlegen1♦voorbeelden:jemandem glatt, weit überlegen sein • iemand veruit de baas zijnjemandem haus-, turmhoch überlegen sein • met kop en schouder boven iemand uitstekenjemandem an Kraft überlegen sein • het in kracht van iemand winnen————————überlegen3〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 overleggen ⇒ overdenken, -wegen, nadenken (over)♦voorbeelden:ich werde, will es mir überlegen • ik zal er (eens) over (na)denkenes sich anders überlegen • van gedachte(n) veranderenlange hin und her überlegen • lang en breed nadenken, wikken en wegenüberlegen Sie sich das zweimal! • denkt u daar nog maar eens goed over na! -
20 recontemplating
n. het opnieuw nadenken; het opnieuw beschouwen; het heroverwegen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Alkema — Henk Alkema (* 20. November 1944 in Harlingen, Niederlande) ist ein zeitgenössischer, niederländischer Komponist. Sein Studium absolvierte er am Königlichen Konservatorium in Den Haag bei Léon Orthel und ab 1976 Dirigieren bei Willem Frederik Bon … Deutsch Wikipedia
Henk Alkema — (* 20. November 1944 in Harlingen, Niederlande; † 4. August 2011 in Utrecht[1]) war ein zeitgenössischer, niederländischer Komponist. Inhaltsverzeichnis 1 Leben und Wirken 2 Werke … Deutsch Wikipedia
Новый гентский альянс — (нидерл. Nieuw Gentse Alliantie, N GA) пародийная политическая партия, выступавшая за выход Гента из состава Бельгии. Являлась пародией на фламандские националистические партии Новый фламандский альянс и Фламандский интерес. Программа… … Википедия